Broers en zussen samen uithuisplaatsen wettelijk verplichten
In de praktijk
'Kijk vooral naar wat er thuis nog wel mogelijk is. En zet dat ook in'
In het VN-Kinderrechtenverdrag en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) staat dat een kind het recht heeft op bescherming van zijn gezinsleven. Het recht om samen op te groeien met je broers en zussen hoort hier volgens Defence for Children ook bij. We legden deze stelling voor aan Ineke Glissenaar, ontwikkelaar op het gebied van het voorkomen van uithuisplaatsingen bij OZJ.
Juridisch adviseur Mariëlle Bahlmann van jeugdorganisatie Defence for Children pleit in een online rapport om de Nederlandse wet rondom de uithuisplaatsing van meerdere kinderen uit een gezin aan te passen. Er moet duidelijk komen te staan dat broers en zussen samen geplaatst moeten worden bij uithuisplaatsing, tenzij uit onderzoek blijkt dat dit niet in het belang van (één van) de kinderen is.
Een kinderrechter kan in uitzonderlijke gevallen bepalen om een kind onder toezicht te stellen en deze uit huis te laten plaatsen. Volgens juridisch adviseur Bahlmann ‘bevat de wet wel een voorkeursbepaling over waar (een pleeggezin of gezinshuis), maar niet over met wie het kind uit huis wordt geplaatst’. Ze stelt dat in de richtlijnen rondom uithuisplaatsing en pleegzorg voor zorgprofessionals hier wél wat over geschreven is, maar dat deze richtlijnen niet ‘dwingend van aard’ en ook niet ‘eenduidig’ zijn.
Enerzijds staat er in deze richtlijnen beschreven dat de keuzes die er gemaakt worden het beste voor het kind moeten zijn, lees: samen met broers en zussen geplaatst worden. Anderzijds is er ook in deze richtlijnen te vinden dat er van dit uitgangspunt afgeweken kan worden op het moment dat een pleeggezin hen niet samen kan opvangen. Dus, niet meer de beste optie voor het kind.
Ook rondom het recht om je broers en zussen te blijven zien na uithuisplaatsing zijn er wat Bahlmann betreft te veel onduidelijkheden. Zo is er niet omschreven hoe deze omgangsregeling in de praktijk ingevuld moet worden. Deze invulling wordt nu grotendeels door de jeugdzorgverlener bepaald.
Als deze omgangsregeling te lang blijft liggen of er niets aan gedaan wordt, ‘bestaat het risico dat zij elkaar niet regelmatig zien en van elkaar vervreemden of dat zij de rechter moeten vragen om een omgangsregeling vast te stellen.’ Daarnaast heeft ieder kind het recht zijn mening te geven over de vraag of het samen geplaatst wil worden met zijn broers en zussen.
‘Er zijn ook praktische belemmeringen waardoor broers en zussen van elkaar worden gescheiden. Het rapport laat zien dat ook hier een belangrijke taak voor de overheid ligt’
Wetswijziging
In het VN-verdrag over kinderrechten en in het EVRM is te lezen dat iedere verdragsstaat, dus ook Nederland, verplicht is om wettelijke maatregelen te nemen om kinderen te beschermen tegen onrechtmatige of willekeurige inbreuk op hun gezinsleven. Dit wordt nu nageleefd wat betreft kinderen en hun ouders, maar is nog onvolledig wat betreft het samenleven met broers en zussen. Dat leidt er volgens Bahlmann toe dat broers en zussen in de praktijk dus ook niet altijd samen geplaatst worden, ook in gevallen waarin dit wel in het belang van de broers en zussen was geweest. Wat haar betreft zou de nationale wetgeving aangepast moeten worden.
Ze stelt: ‘Om recht te doen aan hetgeen in internationale regelgeving en rechtspraak is bepaald, verdient het aanbeveling om in de nationale wet het uitgangspunt ‘samenplaatsing, tenzij’ te verankeren. Wanneer broers en zussen niet samen worden geplaatst, dient in de praktijk ingezet te worden op regelmatige omgang tussen broers en zussen zodat zij niet van elkaar vervreemden, tenzij de omgang niet in het belang van (één van) de kinderen is.’
Bahlmann geeft aan zeker niet te denken dat het met een wettelijke bepaling alleen alles geregeld is. ‘Er zijn ook praktische belemmeringen waardoor broers en zussen van elkaar worden gescheiden, zoals het tekort aan pleeggezinnen en gezinshuizen waar broers en zussen samen terecht kunnen. Het rapport laat zien dat ook hier een belangrijke taak voor de overheid ligt.’
‘We hadden ooit een gezin met acht kinderen, waarvan de vader was overleden en de moeder ernstig ziek was’
Mogelijkheden thuis
OZJ-ontwikkelaar Ineke Glissenaar heeft het tijdens haar loopbaan helaas vaker meegemaakt dat meerdere kinderen of alle kinderen van een gezin uit huis geplaatst moeten worden. ‘In zeer complexe gezinssituaties waarbij bijvoorbeeld de vader in de gevangenis zit en de moeder verslaafd is. Als het dan om veel kinderen gaat, kunnen die nog wel eens allemaal ergens anders terechtkomen.’
Glissenaar meent dat het verwateren van contact met broertjes en zusjes zeker schadelijk kan zijn voor kinderen die uit huis geplaatst worden. ‘Ieder kind is het gewend om samen met zijn familie op te groeien. Je ziet je ouders al niet meer, dan wil je niet ook nog anderen uit je vertrouwde omgeving kwijtraken. Je broers en zussen hebben dezelfde situatie meegemaakt, waardoor je zowel de leuke als de minder leuke dingen kan delen. En elkaar beter begrijpt.’
Wat ze goed vindt aan het rapport van Bahlmann is dat er meerdere malen wordt aangegeven dat je pas kinderen uit huis moet plaatsen als het ‘echt echt echt niet anders kan. Het is een prikkel om te zeggen: kijk vooral naar wat er thuis nog wel mogelijk is. En zet dat ook in.’
Toen Glissenaar jaren terug bij een expertteam zat dat creatieve oplossingen moest bedenken voor complexe gezinssituaties, was dit ook haar streven. ‘We hadden ooit een gezin met acht kinderen, waarvan de vader was overleden en de moeder ernstig ziek was. Geen enkele instelling uit het team kon de kinderen allemaal opnemen. Toen hebben we gezinshuisouders gezocht die bij hen in huis konden wonen, zodat ze allemaal bij elkaar konden blijven.’
‘Gemeenten zouden ook moeten kijken naar het financieel ondersteunen van familieleden die zonder extra hulpverlening deze kinderen kunnen opvoeden’
Financiële ondersteuning
Ook voor een gezin met elf kinderen werd een alternatief gevonden toen zij vanwege grote opvoedingsproblemen en ‘vluchtgevaar’ uit huis geplaatst dreigden te worden. ‘Zowel ouders als kinderen konden in één huis blijven wonen, maar zij kregen 24 uur per dag hulpverlening in huis. Het gaat om heel veel geld, maar minder dan dat je ze uit huis plaatst. Uiteindelijk blijkt zo’n oplossing enorm gunstig voor de kinderen. En de ouders, want deze hebben ook geleerd om met hun issues om te gaan.’
Dat is ook waar het volgens zowel Glissenaar als Bahlmann om gaat: dat er altijd naar de beste mogelijkheden voor de kinderen moet worden gezocht. Dat kan dus ook betekenen dat er eerst moet worden bekeken of kinderen niet bij opa en oma, vrienden of buren terecht kunnen. ‘Dat kan ook voor drie dagen zijn, of een paar weken. Naast fulltime is er ook parttime pleegzorg.’
Vaak ligt het niet aan de welwillendheid van een opa en oma, maar laat hun AOW het niet toe om één of meer kinderen in huis te nemen. ‘Gemeenten zouden ook moeten kijken naar het financieel ondersteunen van zulke grootouders, die zonder hulpverlening deze kinderen kunnen opvoeden.’
De vraag of deze aspiraties ook in de Nederlandse wet moet worden opgenomen vindt Glissenaar moeilijk te beantwoorden. ‘Mijn privémening is nu ‘nee’. Als je het in de wet vastlegt, moet je het ook waar kunnen maken.
Ik zie liever dat we het bij hulpverleners in hun hoofd moeten krijgen dat er eerder naar hulp in huis wordt gekeken. En als dat echt niet kan, dat er wordt gezocht naar bekenden waar de kinderen kunnen wonen. Dat ze stilstaan bij de vraag: wat gun je je eigen kind? Ga daarvoor en ga tot het gaatje. En dat gemeenten financiële ondersteuning bieden, zodat de familie meer armslag krijgt. Als het dan echt niet lukt om zorgprofessionals hiernaar te laten handelen, kan je altijd nog met de wet ‘dreigen’.’
‘Dat ze stilstaan bij de vraag: wat gun je je eigen kind? Ga daarvoor en ga tot het gaatje’
Meer weblogberichten
Reactie toevoegen
U kunt hier een reactie plaatsen. Ongepaste reacties worden niet geplaatst. Uw reactie mag maximaal 2000 karakters tellen.
Reacties
Er zijn nu geen reacties gepubliceerd.